De Vuurtorenloop
Over zeemijlen, schipbreukelingen, een vuurtoren, averij, hardlopen en ander ongemak
Hardlopen, 10 zeemijlen, oftewel 18,52 kilometer te gaan. Het kan allemaal op Vlieland. De maritieme associatie zit in een golvend duinlandschap, in het rak van ongemak, in een ‘knobbelig’ strand en het Vuurboetsduin.
‘Kapitein’ Jan Kooistra heet z’n gasten (hardlopers) met luide stem en brede armgebaren hartelijk welkom. Er heerst bedrijvigheid op het festival terrein waar de start en later de finish van de Vuurtorenloop zal plaats vinden. Muziek schalt over de feestelijk aangeklede omgeving. De deelnemers gaan de loods om zich aan te monsteren. De sfeer is ontspannen. Er is nog tijd om zich in alle rust voor te bereiden. Bekenden zoeken elkaar op, wisselen ervaringen en gegevens uit. Vrienden, familie en belangstellenden maken zich op om iedereen een goede reis en behouden vaart te wensen.
In het startvak is het net of iedereen iedereen kent. Sport, hardlopen zeker, verbroedert.
We zijn op weg, het gaat nog niet erg snel. Aanvankelijk is de ruimte beperkt. Een paar honderd hardlopers die zo snel als de benen het kunnen dragen naar het einde verlangen, zitten elkaar wat in het vaarwater. Maar tot een aanvaring komt het niet. Iedereen houdt rekening met elkaar. Het is en blijft een wonderlijk fenomeen zo’n hardloopevenement. Je leeft er lang naar toe, je bereidt je terdege voor en als het startsein is gevallen wil je zo snel als maar mogelijk naar het einde.
Na een goede zeemijl gaans is er ruimte genoeg. Wie denkt dat-ie in rustig vaarwater is aangekomen, heeft het faliekant mis. De duinovergang omhoog is nog probleemloos te bedwingen, omlaag kost wat meer moeite. Zand op het beton, oppassen! Na het beton nog een paar meter naar beneden in een zandbak. Op het strand is ook al geen harde ondergrond te vinden. De associatie met een knobbelig zeetje ligt voor de hand. Ik zwalk van links naar rechts op zoek naar wat vastigheid onder de voeten en ik ben niet de enige. Tergend langzaam vorder ik richting het einde van dit ‘rak van ongemak’. Met een gevoel van opluchting, met zware benen nader ik de duinovergang om dan welgemoed aan de klim omhoog te beginnen. Dat valt niet mee. Twee passen omhoog en een naar beneden. Het schiet niet op. Ik passeer een paar schipbreukelingen die op handen en voeten omhoog kruipen in de hoop het vege lijf te redden. Ik laat ze aan hun lot over, ik heb genoeg aan mezelf. Eenmaal boven via een smal paadje door de duinen naar de jachthaven.
Op de route langs de jachthaven, vervolgens over het dijkje langs het Wad en met de wind in de rug, krijg je alle gelegenheid tot herstel en langzaam maar zeker ziet de wereld er weer wat vrolijker uit. De verschillen in tempo zijn groot. Het veld lopers ligt volledig uit elkaar. Ik loop hier niet voor het eerst en weet dus wat me te wachten staat. Ik neem dan ook alle tijd om me mentaal voor te bereiden op het volgende ‘rak van ongemak’; de klim het Vuurboetsduin op. Af en toe werp ik een blik naar rechts omhoog naar de vuurtoren. Het is een baken waar we niet om heen kunnen. Er is geen ontkomen aan. Voordat ik de dijk verlaat neem ik dankbaar een bekertje water in ontvangst, een paar slokken en dan naar rechts om nog geen honderd meter verder met een scherpe bocht naar links de volgende beproeving te lijf te gaan. Het gaat goed, het valt mee denk ik bij mezelf. Ik kijk omhoog. Een meter of twintig hoger worstelt een man in het blauw. Iets hoger nog een paar collega’s, zij wandelen, hebben de pijp aan Maarten gegeven. Ik probeer de afstand tot de man in het blauw te overbruggen. Het lijkt te lukken, maar ik moet mijn poging staken. Ik krijg het zwaar. Boven gekomen werp ik nog een blik op het Wad. Deze keer kan het mij nauwelijks bekoren, ik heb genoeg aan mijzelf. Naar beneden. De man in het blauw loopt op mij uit. Het laat mij onverschillig. Rustig aan, niet vallen. Goed kijken waar je je voeten neer zet. Snel herstel. Bijna beneden gekomen een scherpe bocht naar rechts: vals plat. Het gaat wonderwel, geen vermoeidheid meer. Dat geldt blijkbaar niet voor ‘de blauwe man’. Ik nader hem voetje voor voetje. Als ik hem op een enkele meter genaderd ben, nodigt hij me uit om naast hem te komen lopen. Ik voeg de daad bij het woord. Aanvankelijk zwijgzaam lopen we naast elkaar voort. Plotseling uit het niets hoor ik hem zeggen “Jouk”. Even later dringt het tot me door dat dat waarschijnlijk zijn naam zal zijn. “Meeloper”, is mijn antwoord, waarop hij honderd meter verder “Enkhuizen” eruit perst. “Sneek” kaats ik terug. Als hij na een bocht naar rechts en even later na een naar links het getal “54” tussen ons in gooit, roep ik “70”, waarop onmiddellijk en spontaan hardop een vloek uit zijn mond ontsnapt. We vervolgen dan een poosje zwijgzaam naast elkaar en ieder in eigen gedachten verzonken ons pad. Ons gesprek nam daarna een andere wending totdat de man met de hamer hem trof en mij nog even spaarde. Zo kon ik me concentreren op een paar collega’s een eind verderop. Het loopt gesmeerd. Ik kijk wat om mij heen: de brem bloeit, het groen van de wilgen struikjes in de berm is nog pril, maar steekt af bij het overwegend groengrijs van de duindoorn. Bij camping De Lange Paal haal ik een enkele lotgenoot in. Een paar wandelaars komen mij tegemoet en groeten terug. Vrolijkheid is troef. Hardlopen is toch leuk. Even later op de Postweg denk ik daar wat genuanceerder over. Wind tegen. Ver weg de jachthaven. Komt ogenschijnlijk niet dichterbij, maar ik moet daar gelukkig ook niet zijn. Ik loop moederziel alleen, een honderd meter voor mij uit de eerste collega’s. De wind is hinderlijk aanwezig. Ik worstel, een gevoel van onbehagen bekruipt mij. De man met de hamer doet zijn werk. Was hardlopen daar straks nog leuk, nu is het a hell of a job. Ik moet voort, een andere oplossing is er niet. Alhoewel ……. een fietser komt mij achterop. Wat zou ik nu graag op die fiets willen zitten!
De tweede klim het Vuurboetsduin op hangt als een zwaard van Damocles boven het parcours. Ook dat nog. Maar als de wanhoop nabij is, is de redding nabij. Een paar honderd meter schat ik in en dan omhoog. Vraag me niet hoe het kan, maar plotseling hervind ik mijn ritme. Ik voel geen vermoeidheid meer, de pijntjes zijn verdwenen. Welgemoed vervolg ik mijn missie. Linksaf en omhoog, geen gezeur. Het valt mee. Althans, die eerste tientallen meters. Daarna niet meer. Het is nog een heel eind. Wat doe ik hier? Bovenbenen doen pijn, maar er zit nog rek in de kuiten. Stapje terug. Dat gaat beter. Pijn verdwijnt. Ik worstel en kom boven. Een zucht van verlichting. Een enkele toeschouwer. Naar beneden, voorzichtig, bang te vallen. Ik word ingehaald. Dat is niet de bedoeling, maar het gebeurt. Ik krijg de pest in, maar dat helpt niet. Uiteindelijk weer op zeeniveau. Nog even dat klimmetje aan het begin van de Badweg en dan op weg naar de finish. Het geluid van de speaker, gedragen door de wind, dringt tot mij door. Dat zou de burger toch moed moeten geven, maar dat geldt niet voor iedereen. In het zicht van de haven wordt er door een enkeling schipbreuk geleden. Wandelend vervolgen zij hun weg. Ik kan nog lopen, recht de rug, tover een glimlach op mijn gezicht, kijk opgewekt om mij heen en hoop dat niemand merkt dat het mij vandaag moeite heeft gekost.
Meeloper