De Vuurtorenloop
Na afloop van mijn eerste Vuurtorenloop schreef ik het volgende:
“Als er een top tien van loopevenementen zou bestaan met het meest uitdagende parcours dan zou de Vuurtorenloop van Vlieland er zonder enige twijfel op voorkomen. Je loopt geen kilometers, maar zeemijlen, je ploetert door een zandbak, je rent over en langs een Waddendijk met een prachtig uitzicht, je beklimt hijgend en steunend het Vuurboetsduin (een maal voor de 5 en twee maal voor de 10 zeemijlen), zodra je boven bent, zou je kunnen genieten van een fenomenaal uitzicht, als je tenminste daar nog aan toe komt, je krijgt een stuk vals plat voor de kiezen, je geniet van het golvende parcours door de duinen, je komt tot “rust” op de Postweg, klimt nog een keer naar de Vuurtoren om tenslotte kris kras door het bos aan het eind van je Latijn, maar voldaan de finish te passeren.”
VUURTORENLOOP 2018……HOE WARM HET WAS EN HOE VER……
De eerste paar honderd meter zitten er op, de kop is er af. Iets minder dan tien zeemijlen nog voor de boeg. Het pad is smal, het is druk, het is warm, weinig verkoeling van wind, veel ruimte om in te halen is er niet. Daar heb ik ook geen enkele behoefte aan. Ik heb me voorgenomen het rustig aan te doen en de tijd de tijd te laten. Ik probeer zoveel mogelijk rechts te lopen, opdat de snelle ‘jongens’ hun gang kunnen gaan. Af en toe ontkom ik er niet aan om ook iemand voorbij te gaan. Straks op het strand is er ruimte genoeg voor iedereen.
Het duinlandschap links en rechts is prachtig. De begroeiing ‘ontwaakt’ uit de winterslaap. Een lichte stijging in het parcours en de eerste wandelaar dient zich aan. Als ik hem passeer, zie ik dat-ie geblesseerd is. Vervelend lijkt me dat. Je begint ergens aan en binnen de kortste keren zit je in de penarie. Ik moet er niet aan denken. Zie maar eens ’thuis’ te komen. Als we links afslaan, worden schelpen vervangen door klinkers en dan is er ruimte. Even verderop is de duinovergang. Piet Noordenbos de initiatiefnemer van de Vuurtorenloop, waarschuwde ons er voor bij de start: naar boven zal het weinig problemen opleveren, de weg omhoog is langer dan die naar beneden en een stuk minder steil. Gezien de droogte en de warmte en het losse zand op de stelconplaten is het oppassen geblazen, want het kan glad zijn. Daar komt nog bij dat het beton vrij snel over gaat in het zand(strand) en het leger heeft daar ook nog geoefend met zwaar materieel; het wordt zwaar.
Als je je benen niet iets hoger optilt dan je gewend bent, heb je een probleem. Gegarandeerd dat je valt. Dat wordt dus stoempen, om maar eens in wielertermen te vervallen, en goed kijken waar je je voeten neerzet. Ik negeer de wiskundige wetmatigheid van ‘de kortste weg tussen twee punten is de rechte lijn’, zwalkend vorder ik langzaam. Ik ben niet de enige. Over vrijwel de gehele breedte zijn de lopers uitgewaaierd. Iedereen zoekt zijn eigen weg in de hoop de meest stevige ondergrond te vinden. Er zijn echter ook van die heel snelle ‘jongens’ die nergens last van schijnen te hebben. Ze stoempen niet, maar dansen lichtvoetig over het strand, het lijkt ze geen moeite te kosten. Een lichte jaloezie maakt zich even van mij meester, maar dat verdwijnt als ik zie dat over een honderd meter het duin beklommen moet worden. Een beklimming van de eerste categorie. Langzaam maar zeker lopen we als het ware een trechter in, want het is een smal paadje omhoog waar we over moeten. Hardlopen naar naar de top van het duin? Vergeet het maar. Het kost gewoon lopen heel veel moeite. Het zweet loopt en niet alleen bij mij. Voortdurend glijd je een eindje weer naar beneden. Zand in de schoenen. Gehijg en gesteun is niet van de lucht. Maar eenmaal boven probeert iedereen zijn oorspronkelijke ritme weer te vinden. De een lukt het wat sneller dan de ander. Even later, bij de jachthaven, is het leed snel geleden. Er is ruimte en een harde ondergrond. Ik sluit me aan bij een groepje. Ach, aansluiten is wel wat veel gezegd. Ik word gewoon opgeslokt en alsof het afgesproken is, lopen we gezamenlijk een stukje verder. We verlaten de jachthaven en gaan op weg naar het dorp. De groep valt uit elkaar en ik blijf met een leeftijdslotgenoot over. Niet dat de rest ons de hielen heeft laten zien, neen, dat laten wij niet toe. We hebben het niet overlegd, we hebben elkaar even aangekeken en dat was genoeg. Mijn ‘vriend’ draagt een rugwaterzak en lurkt af en toe aan het pijpje. Ik moet wachten met drinken tot ik bij de ravitailleringspost kom en die is nog in geen velden of wegen te bekennen. We lopen langs de veerboot Terminal werpen een blik naar rechts en zien dat het terras vol zit. We worden achter het dorp langs ‘gestuurd’. Rechts het uitzicht op de achtertuinen van de huizen aan de Dorpsstraat en links het Wad. Opkomend water en een lichte rimpeling. Aan de horizon een wit zeil. Een lichte sluierbewolking af en toe, maar warm is het en behoorlijk ook. ‘Vorig jaar liep ik hier in mei, toen was het warm, maar dit slaat alles’, hoorde ik achter mij. Ach, je hebt het er maar mee te doen; je wordt niet gestuurd, het is vrije wil en tenslotte loop je voor eigen plezier. Bij de ravitaillering neem ik dankbaar een plastic zakje water aan. Hardlopen en drinken, gegarandeerd dat ik me verslik, dus……..wandelend drink ik en dat gaat goed. Mijn leeftijdsgenoot loopt door, hij is zelf voorzienend. Ik giet nog wat water over mijn hoofd. Een koud straaltje baant zich een weg via men nek over mijn rug. Het voelt niet onaangenaam. Rechts af, nog een 75 meter schat ik en dan kan ik aan de klim beginnen, een klim van de buitencategorie. Ik weet uit ervaring dat dat geen makkie is. Ik probeer me er geestelijk op voor te bereiden, maar dat is eigenlijk onbegonnen werk. Want……hoe bereid je je er op voor? Je weet dat het een zware klim is, dat je benen pijn gaan doen, dat je hartslag op zal lopen, waarschijnlijk tot het maximum, dat je adem te kort komt, dat je onderweg naar boven denkt dat het een godvergeten rot klim is, dat het water uit je oren komt, dat je een rooie kop krijgt van de inspanning en dat je ………..
Nou, als iemand mij kan vertellen hoe je je daar geestelijk op voor kunt bereiden dan houd ik me aanbevolen. Inmiddels ben ik tot halverwege gevorderd, een blik naar boven, een heel diepe zucht en de vrouw vlak voor geeft de pijp aan Maarten. Zij wandelt en ik volg haar voorbeeld en ik voel me daar wel bij. Het is warm, erg warm, geen wind te voelen voor enige verkoeling. Vlak onder de top, daar waar het minder steil is, probeer ik het ene been iets sneller voor de andere te zetten. En dat lukt. In looppas passeer ik het hoogste punt. Met de rem er op naar beneden. Links en rechts word ik voorbij gelopen, maar ik durf niet zo hard te gaan. Met schelpengruis dat hier en daar losjes over het pad lijkt uitgestrooid is een uitglijder mogelijk, met alle gevolgen van dien. Bijna beneden word je het pad afgestuurd en met een scherpe bocht naar rechts kunnen we de bovenbenen opnieuw testen; vals plat. We lopen beschut, weer geen wind, de warmte blijft hangen in het bos- en duingebied. Niet iedereen is blijkbaar hersteld van de vuurtoren klim. De verschillen in tempo worden naarmate de klim vordert steeds groter. Ik weet me er redelijk goed door heen te slaan. Het bord met ‘fietsers afstappen’ doet het ergste vermoeden. Het valt echter alleszins mee; de helling, naar beneden, is best steil, maar als je net naast het pad in het gras loopt, kun je je wel laten gaan. Ik loop inmiddels alleen, op een dertigtal meters achter mij een enkeling en voor mij op ongeveer diezelfde afstand een groepje van een man/vrouw of tien. Langzaam loop ik op ze in. Even heb ik de neiging om te versnellen om me zodoende bij hun aan te sluiten, maar ik weet me te beheersen. De groep buigt af naar links, zodoende worden ze voor mij aan het zicht onttrokken. Als ik ook de bocht om kom, blijkt de groep uit elkaar gevallen. Links en rechts verspreid wat zomerhuisjes. Het bos laten we achter ons. Kleine klimmetjes zijn nu ons deel, het een wat langer en steiler dan het ander. Maar wie naar boven gaat, gaat ook een keer naar beneden. Dus geen geklaag. Hooguit over de warmte. Het pad slingert door de duinen en het is alsof de warmte niet alleen van boven van de zon komt. Het duinzand kaatst de warmte terug omhoog. De weg naar de finish is nog lang. Toch loop ik lekker. Het uitzicht over het duinlandschap wisselt voortdurend en dat leidt af. Ik weet zelfs een tandje bij te zetten, met als gevolg dat ik de een na de ander inhaal. Camping De Lange Paal ligt er verlaten bij, geen tent te bekennen. Zojuist haalde ik iemand in die in een lange tight loopt. Ik heb de neiging gehad te vragen naar de reden van deze warme dracht, maar ik heb me ingehouden. Het houdt me wel even bezig. Ach, je moet ook wat te doen hebben.
Ik verlaat het duinpad en kom op de weg die van het Posthuis naar het dorp loopt. Links de duinen, rechts de Waddenzee en in de verte het dorp met in het oog springend, vaag afgetekend de veerboot Terminal. Ik heb het moeilijk. In de duinen liep het voortvarend, geen vermoeidheid verschijnselen, geen pijntjes. Nu, op dat verrekte asfalt heb ik het zwaar. Het tempo zakt, de bovenbenen laten zich voelen, de voeten worden met iedere stap warmer. Het lijkt wel of de voetzolen in brand staan. Ik zou ze graag even in ijskoud water willen onderdompelen, maar dan duurt het nog langer voor ik ’thuis’ ben. Ik moet gewoon voort. Inmiddels loop ik weer in gezelschap. Blijkbaar hebben ook anderen een dip. We klampen ons aan elkaar vast, zonder ook maar een woord te wisselen, of elkaar een blik waardig te gunnen. Mijn eigen blik is vooral op de Terminal gericht, maar die blijft ver, ver weg. Fietsers voor en fietsers achter, zij gunnen ons alle ruimte. Een auto haalt ons in, een guad komt ons tegemoet. De stank van uitlaatgassen is vervelend, maar blijft gelukkig niet lang hangen. Het gezelschap valt wat uit elkaar. Het wad ligt er mooi bij, vogels zweven boven het water, eider?eenden dobberen op de lichte rimpeling van het zeewater, meeuwen krijsen en maken ruzie over een stukje voedsel. Het leidt af en het is alsof de vermoeidheid naar de achtergrond verdwijnt. Ook de Terminal lijkt dichterbij te komen, hij is minder vaag. Ik kan weer iets versnellen en met mij een paar anderen. Het leed lijkt voorbij, maar dan word je met de neus op de feiten gedrukt. Over een honderd meter begint de klim opnieuw het Vuurbootsduin op. De een na de ander voor mij, buigt links af en onttrekt zich aan mijn waarneming. Even later is het ook voor mij zover. Er staat een boog en er ligt een mat voor de tijdregistratie. Boven staat er ook een boog en bij de start heeft men ons verteld dat ook daar een tijdregistratie plaats vindt. En diegene die het snelst die afstand aflegt valt in de prijzen. Ik maak me geen enkele illusie. Ik probeer zo lang als mijn benen het houden in looppas naar boven te gaan. Halverwege is het gebeurd met me. Het wordt wandelen, de benen lopen vol. Ik verbaas me over het snelle herstel en voordat ik helemaal boven ben kan ik al weer ‘hard’lopend verder. Boven geniet ik van het uitzicht en ook neerwaarts kan ik het niet laten mijn blik vooral over het Wad te laten gaan. Bijna beneden heb ik een leeftijdslotgenoot ingehaald. Hij prijst mij en vooral ook zich zelf gelukkig dat wij op onze leeftijd hier mogen en kunnen lopen. Als we linksaf de Wadweg op gaan, gebroederlijk naast elkaar, weet hij er zuchtend uit te brengen dat er nog maar een hellinkje is te nemen. Naar beneden laat ik mij gaan en hem ‘staan’. De finish is niet letterlijk in zicht, maar met een anderhalve kilometer toch binnen handbereik. Dat gegeven stemt tot vrolijkheid en geeft vleugels. We slingeren het bos door, passeren de ijsbaanvijver en vangen een geluidsglimp op van Jan Kooistra die de een na de ander de laatste meters helpt over de eindstreep te komen. Nog een paar bochten en dan ben ik zelf aan de beurt.
Voldaan drink ik water en sportdrank, wis het zweet en zoek en vind mijn metgezellen. Ook zij tonen zich tevreden over de eigen gelopen mijlen.
Op het terras met een versnapering in de vorm van geestverruimende drank hebben we het er nog even over. Aan boord, boven op het dek, zetten we de kroon op deze prachtige dag. We kijken met zijn vieren met groot plezier terug. En warm dat het was!
Meeloper