Ik loop in ……….Steiermark/Oostenrijk
Het is dinsdag, in Sneek Loopgroep avond, maar ik ben in Oostenrijk, in Steiermark. De camping ligt aan de Putterersee; een klein meertje waar het goed toeven is volgens de folders. Het klopt, de omgeving is prachtig en het uitzicht eveneens. Het dichtst bijzijnde dorp (Aigen) ligt op ongeveer 500 meter van de camping, aan de andere kant van het meertje. Het is bewolkt en fris voor de tijd van het jaar; zeg maar gewoon koud. Af en toe een klein beetje regen, niet de moeite waard eigenlijk, ware het niet dat het voelt als ijsregen. Het wordt tijd voor weer eens wat (hard)lopen, het is tenslotte al weer bijna een week geleden.
Ik heb een topografische kaart van de omgeving met een grote verscheidenheid aan wandel- en fietspaden. Na enig wikken en wegen staat mijn besluit vast; vanaf de camping neem ik de route van een kilometer of 10 met een hoogte verschil van maximaal 200 meter. Welgemoed ga ik op pad. Het gaat direct van dik-hout-zaagt-men-planken steil omhoog. Dus kalm aan, kleine pasjes, tenslotte moet ik nog ‘warming uppen’, of te wel mezelf opwarmen. Iedere associatie met elke andere bezigheid gaat in dit geval niet op. Mijn hartslag loopt snel op, de benen doen hun best, het gehijg kan de behoefte aan zuurstof niet bijhouden. En juist op het moment dat ik het hoogtepunt nader en besluit om maar te gaan wandelen is het hellingpercentage tot vrijwel nul gereduceerd. Ik kom op adem, maar de volgende helling dient zich al weer aan; zo te zien wat minder steil dan daar net. Ik neem de tijd, kijk wat om mij heen, geniet van het uitzicht links van mij en jog naar boven. Het opwarmen is inmiddels volledig geslaagd. De benen voelen goed, de kuiten houden het en aan de behoefte aan zuurstof wordt door een gecontroleerde ademhaling voldaan. Ik voel me dan ook de koning-te-rijk. Maar hoogmoed komt ten val.
Het pad loopt weliswaar geleidelijk omhoog, waardoor ik de illusie heb dat ik dit zo wel uren vol kan houden, maar ik heb buiten de waard gerekend. Als ik de bocht om kom, sta ik oog in oog met een steile helling die ogenschijnlijk rechtstreeks de hemel in gaat. Ik doe nog een vermetele poging, iets wat op hardlopen lijkt, maar als het hart mij in de keel slaat, het zweet mij aan alle kanten uitbreekt en de voeten onvoldoende houvast vinden, staat mijn besluit vast. Dit is voor een gewone sterveling niet te doen. Ik probeer nog wat naar boven te wandelen om zodoende de moed er in te houden, maar het mocht niet baten. Een kloek besluit en de wereld ziet er op eens heel wat zonniger uit. Ik probeer, zo goed en zo kwaad als het gaat in een redelijk tempo de weg terug te bewandelen. Eenmaal op de hoogte van de camping neem ik het pad dat met een maximum aan hoogte verschil van 20 meter voor een vakantieganger uit de lage landen goed te doen is. De eerste kilometer moet ik nog bijkomen van alle lichamelijke inspanning en van de nederlaag in psychologische zin dat die dooie berg niet te bedwingen was. Maar eenmaal verzoend met het lot dat de route letterlijk en figuurlijk te hoog gegrepen was, loop ik vrolijk fluitend en genietend van de glooiende weilanden, waarop een handjevol koevolk zich te goed doet aan het malse voorjaarsgras, voor het vaderland weg. Af en toe daalt er uit het wolkendek een spatje regen. Niet echt hinderlijk en slechts van korte duur. De enige zorg die ik heb is dat ik ook nog een keer ‘huiswaarts’ moet en het liefst in een redelijk hardloop tempo. Tenslotte is dit pas de derde keer dat ik weer loop na mijn blessure. Maar het pad voert mij nog steeds verder weg van de camping. Dan wanneer ik overweeg dezelfde route terug te nemen, kom ik bij een mogelijkheid linksaf te slaan. Ik heb geen keus en voor mijn gevoel loop ik nu in ieder geval niet verder weg van de camping. Een ander uitzicht; in de verte, hoog tegen de berg, aan een nederzetting, dwz een paar huizen, een kerktoren, wat schuurtjes en een weggetje dat slingerend omhoog gaat dat ongetwijfeld uitkomt in het piepkleine dorpje. Het wolkendek breekt wat open en de zon laat zich af en toe even gelden. Dat voelt aangenaam. Ik loop. Het pad klimt wat omhoog. Naar links heb ik geen uitzicht meer. Maar op de top ontwaar ik de camping. Ik schat dat die hemelsbreed niet meer dan een kilometer weg is. Hup, naar beneden, slingerend, niet ik, maar het pad. Beneden aan gekomen leidt m’n route met enkele grote omwegen naar de camping en met een voldaan gevoel neem ik weer deel aan het dagelijks camping leven en alles wat daar bij hoort.
Meeloper