Ik liep …….. de Adventure Run
Ameland. Ruim voor de start. Aan de koffie in de sporthal te Nes. Mijmeren over wat me te wachten staat: de start, stukje door het dorp, buiten om naar het bos. Het zal wel weer modderig zijn, als zo vaak. Daarna het strand. Saai. Tot overmaat van ramp ook nog eraf. Zwaar. Duin op, duin af. Lastig. Opnieuw over het strand. Stukje duinen om op adem te komen. Vervolgens de polder. Eenzaam. De Waddendijk. Wind tegen. Het dorp Buren. Feest, niet voor ons. Nog twee kilometer. Door bijten. Tenslotte de finish . Opluchting.
Het startschot heeft geklonken. Daar gaan we, daar ga ik, door een dichte haag van toeschouwers. Niet iedereen heeft evenveel haast. Dus oppassen. Zonder kleerscheuren kom ik de eerste honderden meters door. Ik vind mijn ritme en ik heb er plezier in. Hier en daar wat bekende gezichten. Een vluchtige groet links en rechts. Geen tijd voor een gezellig onderonsje. Op weg naar het bos. Daar is het een zootje; modderig, bladeren, boomstronken, takken en dan ook nog al die hardlopers. Het is en blijft een heel gedoe dat lopen. Ik verlaat het bos en ‘moet’ op weg naar het strand. Het loopt (nog) gesmeerd. Mijn blik wordt gevangen door een klein groepje lopers, voor mij; opvallende kleuren, blonde haren dansen op het ritme van het lopen. Ik ga er niet langs, want over een paar honderd meter moet ik omhoog. Ik wil mijn krachten bewaren voor de beklimming van het duin. De dames kakelen dat het een lieve lust is. Af en toe vang ik wat flarden op van hun gekwetter; ‘…gezellig gisteravond, ……..geslapen ……, vroeg wakker’. Het gaat wel erg langzaam, dus ik besluit er maar voorbij te gaan.
Da’s nog niet zo gemakkelijk. Ze lopen naast elkaar, vullen bijna de gehele breedte van het pad. Ik wil de berm vermijden, je weet het tenslotte maar nooit. Een blessure zit in een kleine oneffenheid. Vlak voor de klim het duin op, op een kruising van fietspaden, is er ruimte. Een horde lopers perst zich langs het vrouwelijk gezelschap. Omhoog, rustig aan, niet van die grote passen en rechtop. Eenmaal boven een blik over het strand. Het is toch telkenmale een prachtig gezicht: een lang en veel kleurig lint hardlopers. Zover het oog reikt. Ik laat me naar beneden ‘rollen’ om vervolgens op het hardere gedeelte van het strand, samen met velen, m’n weg te vervolgen. Opluchting, en niet alleen bij mij; het strand is breed en hard genoeg om niet te hoeven ploeteren. De wind schuin achter. Na een kilometer buigen we naar rechts om even later het duin opnieuw te beklimmen. Nu geen betonplaten, slechts rul zand. Ik neem gas terug. Wandelend het duin omhoog. Het zou zich later uit betalen, heb ik wel eens gehoord. Je wordt dan wel op de proef gesteld. Aan alle kanten word je voorbij gelopen alsof je er niet staat. ‘Hé meeloper, geef je er de brui aan?’ Maar voor ik antwoorden kan, is hij over de top. Ik haal mijn schouders op en kom ‘uitgerust’ boven. Dan is het mijn beurt, het z.g. verloren terrein maak ik vrolijk fluitend weer goed en dat is een mentale opkikker.
Het duinlandschap ligt er prachtig bij. Omhoog, omlaag. Ik heb er plezier in, het gaat goed. Even later welgemoed weer het strand op. Plotseling de man met de hamer, ik weet niet waar-ie vandaan komt. Nu al? Ja, nu al. Balen. De ademhaling heb ik niet meer onder controle. De benen krijg ik maar moeizaam rond. Ik matig mijn tempo. Ik probeer de moed er in te houden. De een na de ander loopt me voorbij en dat is niet goed voor mijn humeur. Ik probeer bij iemand aan te haken, maar na enkele meters moet ik dat al opgeven. Ik vraag me af waarom het niet gaat, waarom hier, waarom ik? Het kan toch niet aan de voorbereiding liggen? Ik heb mijn kilometers gemaakt in een rustig tempo. Niet meer getraind dan anders. Vanmorgen vroeg opgestaan, maar dat doe ik wel vaker en dat heeft nooit negatieve gevolgen. Normaal gegeten, genoeg water gedronken, een banaan genuttigd. Toilet bezoek afgerond. Niet te warm, noch te koud gekleed. Ik ken het parcours, ik heb de Adventure Run al veel vaker gelopen. Ik blijf maar in mijn gedachten zoeken naar de oorzaak, maar een antwoord heb ik niet. Er zit niets anders op dan proberen me er niets van aan te trekken en te proberen deze ongekend vroege inzinking te overwinnen.
Maar…… ik blijf moeite houden om in een goed ritme te komen. Ik loop in een onregelmatig tempo, ik zwalk wat heen en weer. Ik probeer aan te haken bij een groepje, maar dat mislukt, dan op zoek naar iemand die een klein beetje sneller loopt. Mislukt. Ik verzet mijn gedachten. Ook dat mislukt. Dan hoor ik; ‘hé meeloper’, de onverlaat laat mij achter, terwijl hij zijn vrouwelijk gezelschap nog toevoegt: ‘hij haalt ons straks wel in’. Ik weet wel beter. Vandaag zal me dat niet lukken. Gelukkig tellen de kilometers wel. We verlaten definitief het strand, een zucht van verlichting. Maar dat valt tegen, niet die zucht, maar het loopt nog steeds niet soepel. Ik moet er voor knokken. Ravitaillering. Ik neem de tijd voor water en een stuk banaan. Maar dat laatste bevalt me slecht. Ongegeneerd spuw uit wat ik niet weg krijg. Ik kom moeizaam weer op gang. Even overweeg ik te stoppen, maar hoe kom ik ’thuis’? Het tien kilometer punt, de klok geeft aan 57 minuten. Dat geeft de burger toch weer wat moed. Maar dat duurt al met al nog geen kilometer. Ik vrees wat komen gaat, dat is geestdodend. Die vermaledijde polder, met in de verte de dijk. Vooral als je helemaal alleen loopt, zoals me dat vaker is overkomen op het traject vanaf zo’n kilometer of elf. Een scherpe bocht naar links, een handje vol toeschouwers en een politie auto. ‘Zal ik ……?’ Neen, ik ga door. Een paar honderd meter verder: ‘zal ik terug en alsnog …….?’
Terwijl ik daarover nadenk en ik inloop op een tweetal ‘voel’ ik in mijn kielzog dat er een, mogelijk meerdere lopers, zich achter mij nestelen. Zou hij of zij/zouden zij ook zoveel pijn lijden? Zonder dat we ook maar een woord met elkaar wisselen lopen we even later met elkaar verder. Is dit leuk? Een omgeving die me op dit moment niet boeit, een gezelschap dat zwijgt en blijkbaar geen enkele binding heeft met elkaar, behalve dan dat ze lopen op weg naar een finish, het weer dat niet erg aangenaam is en tot overmaat van ramp ook nog een stelletje atleten dat ons al pratende inhaalt met een jaloers makende snelheid. Neen, dan is het niet meer leuk. Dan ben je aan jezelf overgeleverd. Stoppen kun je niet, want je bevindt je van God en alleman verlaten op vele kilometers van de bewoonde wereld. Als je gaat wandelen, krijg je het koud en duurt het nog heel lang voor je ’thuis’ bent. Een telefoon heb je niet bij je. Er zit niets anders op dan doorgaan. En ik ga door in ‘afwachting’ van en volgende grote inzinking. Ik besluit om mijn groepsgenoten maar eens nader te observeren, misschien helpt dat. Naast mij loopt een man van een jaar of veertig naar ik schat. Hij schokschoudert, kijkt strak voor zich uit, de mond half open. Hij balt zijn vuisten. Hij zet zijn voeten niet bepaald zachtzinnig neer. Daarvoor loopt man in een geel shirt. Hij heeft een kale kop. Geen muts op. Hij loopt redelijk soepel. Zet zijn voeten schuin naar voren neer; zijn linker op vijf voor en zijn rechter op vijf over twaalf. Naast hem loopt een jonge vrouw. Donkerblond, het haar in een knoet samen gebonden. Een turquoise shirt. Ze is slank en loopt licht. Met enige bewondering kijk ik naar haar soepele voortgang. Eerlijk is eerlijk, ik moet het bekennen, mijn humeur klaart op. Achter mij lopen twee vrouwen. Ik laat me afzakken en in hun kielzog ziet de wereld er toch heel wat zonniger uit. Ik kijk verder om mij heen. In de verte het silhouet van het dorp Buren, een enkele boerderij in het overwegend lege landschap. Wat schapen in de verte, meeuwen spelen hoog boven in de lucht met de wind. Hier en daar een groepje bomen, kaal en grauw afstekend tegen de grijze lucht. Als ik me niet vergis een grote groep ganzen in de verte. Foeragerend. Ik betrap me erop dat ik het mooi begin te vinden. Ik denk niet meer aan het eventuele naderende onheil van een inzinking. Ik begin er weer wat plezier in te krijgen. M’n ademhaling wordt wat regelmatiger, het hart slaat me niet meer in de keel, mijn benen voelen niet zo zwaar, ik recht het lichaam en tover een glimlach op mijn gezicht. In een waas loop ik voort. Buren. Ze staan er weer. Het glas in de hand. Ze roepen dat het niet ver meer is en nemen een slok. Ik moet het met een bekertje water doen. Bevochtig mijn lippen en werp het half volle bekertje op de grond. Naar rechts en weer naar links. Bordje 19 km, dus nog twee kilometer te gaan. Het is nog net geen martelgang. Zo te zien ben ik niet de enige. Er zijn er die wandelen. Dan dringen flarden van de speaker tot mij door. Een paar fietsers komen mij tegemoet. Steeds meer mensen, wandelaars, honden uitlaters, een enkeling in afwachting van een bekende, fototoestel in de aanslag. Ik ben blij met zoveel afleiding. Nog een kilometer te gaan. Ik zet mijn beste beentje voor, in de hoop dat ‘men’ niet ziet dat ik het zwaar heb. Dan de laatste bocht. Met opgeheven hoofd, een glimlach op het gelaat en met een zucht van ver- en opluchting ‘ren’ ik over de finish. Ik hijg uit, hangend over het hek. Ik krijg een pakketje plastic aangereikt. Het lukt me niet een opening te vinden. Een vrouw ziet mijn worsteling, pakt het pakketje uit mijn handen en reikt mij een geopende poncho aan. Ik ben haar dankbaar. Water. Dat doet een mens goed. Zo ook het bekertje bouillon. Een nieuw shirt kan ik toevoegen aan de verzameling. En dan loop ik alsof er niets aan de hand is naar de sporthal voor de koude douche. (Foto’s Janke vd Schaaf)
Meeloper