Berenloop 2015
Het zit er op. Het was geweldig. Ik zit op een terras, vlakbij de finish, en les mijn dorst. Jan Kooistra, als onvermoeibare microfonist, heet vrijwel iedere deelnemer hartelijk welkom en vertelt dat er weer een ‘hartsikkene’ mooie prestatie is geleverd en dat de tijd er niet toe doet. En gelijk heeft-ie!
‘Is deze plaats nog vrij? Ja zeker!’ De man zijgt met een zucht neer op de stoel en bestelt een biertje. ‘Heb je ook gelopen’, vraagt-ie. ‘Ja zeker’. En daarmee lijkt de kous af. Ik zal je wat vertellen…….’ Voordat ik het goed en wel besefte, kreeg ik er geen speld meer tussen. Dit is zijn verhaal.
‘Man, man, wat heb ik gelopen. Een paar weken geleden liep ik nog een halve marathon op een ander eiland. Het was zwaar. Ik heb hem vaker gelopen, maar zo zwaar als die keer …………niet normaal meer. Dat strand, zandsuppletie, rul. Denk je dat het dichterbij de waterlijn wel hard zal zijn, kom je bedrogen uit. Modder, blubber. Dus een keuze tussen wegzakken in de blubber of in het zand. Ik heb beide geprobeerd. Dus natte voeten en de schoenen vol met zand. Maar laat ik daar niet te veel over uitweiden. Da’s tenslotte geweest. Ik wil er dit nog over kwijt: ik heb voor het eerst in mijn loopleven voor een halve marathon meer dan 2 uren nodig gehad. Dat zal me niet weer gebeuren, heb ik bedacht.’
De man pauzeert even en ik wenk de ober en bestel 2 biertjes en hij vervolgt:
‘Ik dacht toen bij mezelf, waar kan dat nou aan liggen dat ik plotseling zoveel langzamer loop dan anders. Komt tijd, komt raad, ik heb tenslotte nog een week of zes om me voor te bereiden op de Berenloop. Ik sluit me aan bij een loopclub die een maal per week een duurloop in de planning heeft. Dat is me overigens goed bevallen. Een maal per week met een groep is gezellig en voor je het weet, heb je je kilometers gemaakt. Zelf in de week nog wat kortere afstanden in een wat hoger tempo dan moet het wel goed komen, dacht ik zo. Toch moet ik zeggen dat ik behoorlijk onzeker was geworden door die tegenvallende tijd. Zou het dan toch de leeftijd zijn? Tenslotte was het ideaal weer om te lopen en ik had een goede voorbereiding. Op een zondag, vier weken voor de Berenloop, liep ik in die groep mee met een rustige duurloop van zo’n kilometer of 18. Het ging best goed en echt moe was ik niet, maar ik had ook niet veel over. De dag erna had ik die kilometers wel voelbaar in de benen. Ik ging even aan het rekenen: 18 km in 1 uur en 46 minuten. Da’s te veel, dat wordt meer dan twee uren als ik dat tempo aanhoud. Vandaag dan de Berenloop.’
Hij nam een slok van z’n bier, staarde voor zich uit en zuchtte diep om vervolgens de draad van zijn verhaal weer op te pakken.
‘Als die misthoorn klinkt als startsein, dan duurt het altijd een tijdje voordat je in beweging kan komen. Het is opletten geblazen. Zorgen dat je niet tegen een ander aan loopt en hopen dat een ander niet tegen jou loopt. Ik passeer de mat, druk mijn tijdwaarneming in en probeer op gang te komen. Dat valt nog niet mee. Het is druk en iedereen wil weg. Als ik de bocht naar links heb gemaakt is het nog steeds oppassen. Al slalommend baan ik mij een weg. Af en toe, het is nauwelijks te vermijden, tik ik iemand met mijn elleboog aan, maar gelukkig zonder gevolgen. De stemming is goed en niet alleen bij mij, zo te horen.
Ik loop, samen met iemand die ik goed ken, langs de jachthaven. De zon laat het afweten, maar de temperatuur is prima. Als we bij Stay OK omhoog gaan, wandelen de eersten. Nu al, denk ik bij mezelf. Wat moet dat worden? Maar dat is mijn probleem niet. Eenmaal boven hebben we het ritme te pakken. Onderweg muziek en toeschouwers; niet veel, maar ze maken lawaai voor tien.
In Midsland wel veel toeschouwers. Er wordt geklapt en met luide stem aangemoedigd. Fotografen overal. Op zoek naar een familielid of andere bekende. Ik kijk wat om mij heen. Probeer een bekende te ontdekken. Lukt niet. Tot Midsland werden we geregeld ingehaald, maar nu, op weg naar Formerum niet of nauwelijks meer.
Bij de molen in Formerum, als van ouds een gezellige boel, veel publiek en muziek. Ik moet, wij moeten voort. Het gaat nog steeds probleemloos. Dat geeft vertrouwen. Dan de afslag naar links. Even later het 10 km punt. Ik lees de tijd op de officiële tijdwaarneming. Ik ben niet ontevreden, het is tenslotte ook nog de bruto tijd. Even rekenen: het moet goed komen wat de tijd betreft. We vinden aansluiting bij een groep van een man/vrouw of zes, zeven. Eigenlijk wil ik wat temporiseren, want uit ervaring weet ik dat de man met de hamer mij staat op te wachten over een tweetal kilometers. Maar het loopt gesmeerd, dus geen versnelling lager.
We naderen E10, slaan rechtsaf om even later het fietspad richting Midsland aan Zee op te gaan. Ik loop nog steeds in de groep, maar die wisselt bij voortduring van samenstelling. De man met de hamer is zeker even koffie drinken. Ik, wij lopen gestaag voort op weg naar het strand. Mijn gedachten gaan uit naar de strandopgang. Steil, ik weet het en naar beneden rul zand. Het houdt me bezig. Lopen is meer dan een fysieke inspanning alleen, dat blijkt maar weer.
Als we de ‘bungalows’ van Midsland aan Zee steeds scherper op het netvlies krijgen en een aantal toeschouwers ons bemoedigend toe klappen kan ik mijn gedachten wat verzetten. We zien wel.
We hebben het gevoel dat de wind is toegenomen. Dat verklaart waarschijnlijk ook het gegeven dat ik op het rechte stuk naar het strand, met de wind achter, de man met de hamer heb gemist. De klim naar boven gaat goed, ook al kost het wat meer inspanning. Zonder kleerscheuren komen we beneden op het strand. Het valt alleszins mee, het strand is hard, we zakken niet weg. Ingehaald worden we niet meer. We lopen geregeld iemand voorbij die ons daar straks, op weg naar Midsland, had ingehaald. Dat geeft de burger moed.
Wind schuin van voren. Het is aanmerkelijk frisser, althans zo voelt het. Je moet goed kijken waar je loopt, het is niet overal even vlak. We vorderen gestaag.
De strandopgang is nooit een makkie, ook vandaag niet. Ik laat me niet kennen en zwoegend kom ik boven. Andere jaren had ik het zwaar op het fietspad langs het familiehotel naar de Longway. Vandaag gaat het prima.
Nog een zestal kilometers. Mijn maat blijft wat achter en ik ga alleen verder. Ik voel me goed, probeer aansluiting te vinden bij anderen. Het lukt niet, de een loopt te onregelmatig, een ander te snel en een derde weer te langzaam. Het is niet anders. Ik loop een gelijkmatig tempo, maar dat doe ik eigenlijk gedurende de gehele dag al, en daar voel ik mij goed bij. De Longway is vandaag niet de Longway voor mij die het wel eens is geweest. Het kost me geen overmatige inspanning deze keer. Voordat ik het goed en wel besef nader ik het dorp. Je weet dat het eind dan in zicht is en die laatste kilometer zal mij de kop niet kosten.
Over de rode loper en met het geluid van speaker Jan Kooistra voltooi ik mijn Berenloop in een tijd beneden de twee uren. Mijn doel is gehaald!”
Toen hij klaar was met zijn verhaal vroeg ik hem waarom hij het zo belangrijk vond om binnen de twee uren te finishen op een halve marathon. Even was het stil, hij staarde mij aan, een beetje meewarig en na een diepe zucht; ‘man ik ben de 70 gepasseerd en dat is niet zo erg, maar als je altijd binnen de twee uren finisht en dan plotseling meer dan twee uren nodig hebt dan vraag je je toch af of dat aan je leeftijd ligt, of dat je gewoon een off-Day hebt gehad. En als het aan mijn leeftijd ligt dan zal ik me moeten verzoenen met het gegeven dat ouder worden en loopsnelheid zich omgekeerd evenredig met elkaar verhouden.’ Waarop hij de ober wenkte en twee bier bestelde. Proost.
MEELOPER